In welke maten worden dingen gemeten?
Zoek uit, welk getal groter is en vul het juiste teken in.
Vergelijk de sommen en aantallen met elkaar. Vul het teken gelijk aan, ongelijk aan, kleiner dan of groter dan in.
Los de verschillende opgaven op.
Op dit werkblad meoten de kinderen uitkomsten vergelijken en beslissen of ze groter of kleiner zijn.
De leerlingen leren de getallenwaarde in het getallengebied 100 kennen.. Zij moeten de tientallen en eenheden ordenen en met behulp van het symbool (=,<,>) vergelijken. Bovendien moeten eenvoudige tekstopgaven worden opgelost.
Hier leren de leerlingen lengtes c.q. maten te vergelijken en te onderscheiden. Daarvoor wordt het spraakpatroon "groter dan" en "kleiner dan" gebruikt. Om dit optisch te versterken, kunnen er lijnen bij worden getekend.
De leerlingen oefenen aantallen tot 5. Ze leren de betekenis "is gelijk aan" en leren het bijbehorende relatie symbool (=) kennen.
De leerlingen moeten de grootte van motieven met elkaar vergelijken. Ze leren daarbij onderscheid te maken tussen groter en kleiner.
De leerlingen ontwikkelen een eerste inzicht van maten en vergelijken deze met elkaar. Ze leren het relatie symbool groter dan (>) en kleiner dan (<) kennen en kunnen deze correct toepassen.
De leerlingen leren verschillende groottes, zoals geldbedragen te vergelijken. Ze gebruiken de juiste symbolen (=,<,>). Zo leren ze zich in het getallengebied 100 te orienteren.
Hier wordt de vermenigvuldiging van de tafel van 4 geleerd. Door te spelen met beelden, leren ze de eerste delingen. Ze moeten rekentermen met elkaar vergelijken en daarbij de relatie symbolen (=, <, >) correct toewijzen.
Volg Aduis nu - Klik hier en ontvang de nieuwste informatie op